Betty, Jozef en Riek Rosenberg
Betty, Jozef en Riek Rosenberg Foto:

Het verhaal van Betty Rosenberg (deel 2)

Algemeen

Vorige week vierden we de bevrijding. Toen was het ook 78 jaar geleden dat de Joodse familie Rosenberg na ruim twee jaar onderduiken eindelijk weer naar buiten kon. Jozef Rosenberg was een bekende in Zevenaar en omstreken. Niet alleen omdat hij in centrum Zevenaar een kledingwinkel voor herenkleding en voor kinderkleding had. Ook omdat hij actief was in het maatschappelijk leven. 786 dagen lang zaten Jozef, Riek en dochter Betty in de Tweede Wereldoorlog ondergedoken op de zolder van de familie Heister aan de Weverstraat. In 1998 tekende Betty Rosenberg haar verhaal over deze periode op. Op de vraag ‘Waarom nu nog een verhaal over mijn ‘onderduik’ periode in Zevenaar gedurende de Tweede Wereldoorlog?’ antwoordde ze: “Welnu, omdat ik me 50 jaar later nog zoveel dingen herinner en Jot Akkerman tegen me zei ‘Dit moet je opschrijven’, vandaar!” Het boekje is afkomstig van Geert Sommers. Zijn moeder, Door Sommers-Wezendonk, kreeg het boekje van Betty Rosenberg, omdat zij betrokken was bij het leveren van voedsel aan de familie Rosenberg. Door was de dochter van Maje (Herman) Wezendonk uit Pannerden. In de Zevenaar Post publiceren we haar verhaal in vier delen. Deze week het tweede deel van haar ‘logboek’.

Iemand had eens tegen mijn vader gezegd ‘Een goede vluchteling gaat niet ver’ en dat vond hij goed om te onthouden. Een goede vriend van hem was Eef Huvzendveld, in de oorIogsjaren hoofd van ’t Rode Kruis in Zevenaar, en hij bood aan om ons te helpen. Wij dachten aan Gerritsen, een ouder kinderloos echtpaar, dat woonde op de hoek van de Markt/Weverstraat. Eef ging er op bezoek om te vragen of zij bereid waren om onderduikers op te nemen.
Nol Gerritsen voelde er wel voor, maar z’n vrouw Anna was niet thuis en hij wilde ’t natuurlijk met haar overleggen. Na een paar dagen lieten ze aan Huvzendveld weten dat ze beide wel wilden en hij vertelde hun, dat ’t de familie Rosenberg was en dat ze er vanzelfsprekend met niemand over machten praten, want als de moffen maar vermoedden, dat je onderduik plannen had, was dat al ’voldoende om je naar een concentratiekamp te sturen. We waren blij een adres te hebben om wanneer ’t nodig zou zijn om onder te duiken, maar na enkele weken kwam Gerritsen bij ons om te zeggen, dat ze ’t toch te riskant vonden. Hij dacht echter, dat z’n buren de familie Frans Heister, ons wel zou willen verbergen.

Nadat mijn ouders zich via Huvzendveld met hen in verbinding hadden gesteld, bleek dat inderdaad zo te zijn. Heister had echter een voorwaarde, we moesten aan Gerritsen zeggen dat we niet bij Heister konden onderduiken: het huis was te klein, er was geen WC boven etc.. Maar Heister, als timmerman, heeft zelf boven op de werkplaats een wc gebouwd en er een keurig hokje omheen gemaakt. Een slaapkamer boven werd behangen en geverfd en ook een kleiner vertrekje, dat als keuken en eetkamer diende.

In de loop van december ‘42 en januari ’43 werden geleidelijk ’s avonds laat wat meubels, een bed, een divan, een klein kolenfornuisje, gasstel, kleding en serviesgoed, overgebracht, enfin alles wat we dachten de komende tijd nodig te hebben. In ons enthousiasme dachten we, dat de oorlog met een half jaartje wel zou zijn afgelopen. Vanaf het begin dat we onderdoken zette mijn vader iedere een streepje op ’t behang en zei: “Als het er eens 100 zijn dan zijn we wel weer vrij. Het werden er uiteindelijk meer dan 700!

Tijdens diverse voorafgaande gesprekken met de familie Heister waarschuwden mijn ouders hen dat ze toch wel goed over hun aanbod moesten nadenken. Als wij namelijk gepakt zouden worden, zouden zij ook gearresteerd en zwaar gestraft worden. Maar Heister, rustig als altijd zei dat: “Als we allemaal voorzichtig zijn kan er niets gebeuren”.

In deze tijd speelde zich ook het eerste gedeelte af van ’t verhaal over ’t elektrische fornuis

Ongeveer een jaar voor de oorlog had mijn moeder een elektrisch fornuis gekocht. Ze moest daarvoor naar Arnhem naar de showroom van de PGEM, want in Zevenaar was er toen nog geen zaak die deze, voor die tijd ‘revolutionaire” fornuizen verkocht. De rekening liep wel via een bedrijf uit Zevenaar.

Toen het fornuis met de bijbehorende pannen geleverd was, verzorgde mijn moeder het aIs een babv. Het werd gepoetst en de platen werden geheel volgens voorschrift met een beetje slaolie ingevet. Het zag er dan ook altijd als nieuw uit en mijn moeder was er zo trots op.

Ze hoefde nu niet ’s zomers als ’t warm was, ‘t kolenfornuis te stoken, maar sIechts een knop om te draaíen om te kunnen koken en bakken. Ze had er een bijpassend smal kolenfornuisje bijgekocht, voor verwarming in de winter. Dit kwam later ‘in de onderduik’ goed van pas.

In de loop van 1942 kwamen op een dag drie mannen aan de deur, een NSB-er uit Doesburg, die zei makelaar te zijn, Noordermeer een kapper uit Zevenaar en ook van de partij was Palm een schoenmaker die naast Noordermeer woonde.

Mijn vader was even weg, de zaak was al geliquideerd en mijn moeder liet ’t drietal binnen. “U hoeft niet bang te zijn “, zei Palm, “we komen alleen maar even ’t huís bekijken.”

Later hoorden we dat hij het huis voor een vriendenprijsje van vijfduizend gulden van de moffen had gekocht. De drie mannen liepen het huis door en in de keuken gekomen zei Palm op het fornuis wijzend:” Dat is een mooi stelletje”.

En achter de bijkeuken was een vertrek, dat wij met een grootse naam, het pakhuis noemden en waarvan Palm aangaf dat dit is goed als ‘werkplaats. ‘

Toen mijn vader later thuiskwam zei moeder dat we nu wel gauw uit ons huis zouden worden gezet. Maar dat durfden ze toch blijkbaar (nog) niet.

Enige weken nadat we op 7 februari 1943 ondergedoken gingen ze er dan toch in, we hoorden dat diezelfde dag de vrouw van Palm van de trap was gevallen en zodoende een paar weken met een gebroken been in het ziekenhuis lag, dit bericht was natuurlijk goed voor het nodige leedvermaak.

Het was natuurlijk geen lolletje de deur van je huis achter je dicht te doen met bíjna alles er nog in waarvoor mijn ouders al die jaren hard voor hadden gewerkt. Maar in zo’n situatie zijn de stoffelijke zaken onbelangrijk, we waren dankbaar een goed onderdak bij de familie Heister te hebben gevonden.